top of page

De strijd tussen vechten en verzachten

  • Foto van schrijver: Tessa van Rossen
    Tessa van Rossen
  • 12 minuten geleden
  • 3 minuten om te lezen
ree

Hij kwam wat gehaast binnen, met dat halfschuldbewuste lachje van iemand die liever niet te laat komt, maar het leven nu eenmaal zijn eigen planning heeft.


Hij vertelde iets over zichzelf in algemene zin en een paar minuten later veranderde de toon. Zijn ogen gingen naar binnen. “Mijn moeder is vorig jaar overleden,” begon hij. “En mijn vader… daar heb ik sinds ik acht jaar was geen contact meer mee. En dat is… vreemd. Want hij woont in hetzelfde dorp.”

Er viel een stilte. Een zin die in de lucht bleef hangen. Je vader woont in de buurt, maar je kunt niet meer binnenkomen.

Hij vertelde hoe het contact met zijn vader ooit plots ophield. Geen ruzie, geen woorden, gewoon stilte. En hoe die stilte langzaam in hemzelf was gaan wonen. Hoe hij leerde vechten — tegen anderen, tegen zichzelf, tegen de leegte die achterbleef.

“Boos worden is mijn overlevingsstrategie,” zei hij zacht. “En ik haat dat. Ik wil het niet, maar het zit zó in mij. Soms gebeurt het gewoon.”

We gingen werken met die delen in hem. Niet om het vechten te stoppen, maar om te begrijpen wie in hem vocht.


Er was een volwassen deel — dat wist, reflecteerde, observeerde. En er was een kind-deel — dat nog altijd bang was om afgewezen te worden. En ergens daartussen zat de vechter, die al die jaren zijn schild had opgehouden.

Ik vroeg hem even zijn ogen te sluiten. “Kun je voelen,” zei ik, “dat die vechter niet tegen jou is, maar vóór jou? Dat hij je al die jaren heeft beschermd?” Hij knikte, langzaam. Er kwam rust in zijn gezicht. “Ja,” zei hij, “hij bedoelde het goed. Alleen… hij mag wel wat zachter worden.”


Dat moment — dat milde inzicht — was het begin van iets nieuws. Niet meer vechten tegen het vechten, maar het erkennen als een deel dat ooit nodig was.


Hij vertelde over een situatie van de week ervoor, waarin hij in een groep fel had gereageerd. “Het gebeurde in een paar seconden,” zei hij. “En daarna kwam meteen dat oordeel: zie je wel, ik kan het niet. ”Ik vroeg hem toen welk deel dat zei. “Dat is de criticus,” zei hij zonder aarzelen. “Die komt altijd na de vechter.” En toen glimlachte hij. “Ze werken goed samen, die twee.”

Humor, inzicht, adem. Langzaam kwam er zachtheid. Niet alles hoefde meer opgelost — het mocht gezien worden.


Dat is de kern van heling: zien dat we niet één vaste identiteit zijn, maar een verzameling van delen die ooit allemaal iets goeds probeerden te doen. De vechter wilde beschermen. De criticus wilde voorkomen dat hij weer pijn zou doen.En het kind in hem wilde gewoon gezien worden.

Als die delen elkaar leren kennen, ontstaat er ruimte. Ruimte om te ademen, om te kiezen, om niet langer automatisch te reageren. Dan verandert vechten in voelen. En verzachten wordt geen zwakte, maar wijsheid.

Toen hij aan het einde van de sessie opstond, zei hij: “Het is niet opgelost, maar ik voel iets anders. Alsof ik wat meer bij mezelf ben teruggekomen.”


En dat was precies wat er gebeurde. Niet het einde van zijn proces, maar het begin van een andere relatie met zichzelf — eentje waarin alle delen welkom zijn.

Misschien herken je iets van Marcel in jezelf. Dat automatische stukje dat harder wordt als je eigenlijk geraakt bent. Dat deel dat je wil beschermen, maar je ook weghoudt bij wat je écht voelt.

We dragen allemaal verschillende stemmen in ons. Maar pas als we stoppen met ze te veroordelen, kunnen we luisteren naar wat ze willen vertellen.

En vaak fluisteren ze allemaal hetzelfde: Ik wil gezien worden. Ik wil rust.


Heling begint niet met iets veranderen. Het begint met alles in jezelf omarmen — ook de delen die je liever niet laat zien.

 
 
 

Opmerkingen


|

bottom of page